De turf

De schat van Harry, vrijwilliger collectie bij Museum Nienoord
Harry is in het museum druk bezig met de organisatie van de bibliotheek. Zijn schat is iets wat onmisbaar was in de vroege jaren van Borg Nienoord, namelijk turf!

Als ik op Nienoord kom, dan maak ik altijd eerst even een rondje door het depot. Wekelijks ontdek ik daar nieuwe schatten. En als ik dan even bij de schouw ga zitten mijmeren, verplaats ik mij al snel naar de oude tijden toen de Van Ewsums en de Van Inn- und Kniphausens de Borg tot volle glorie brachten.

Peinzend staar ik in de denkbeeldige vlammen van het turfvuur: Ja, zo is het begonnen, met turf. Het bruine goud dat eeuwenlang de mens warm en de industrie draaiende heeft gehouden.

Dan zie je dat de geschiedenis zich steeds weer herhaalt: alles draait om geld, macht en grondstoffen. De turfwinning, de vervening, is ook in deze streken niet zonder problemen verlopen. Al in 1551 probeerden Reinoud van Burmania en Johan van Ewsum het veen ‘aan snee’ te brengen. Dit mislukte omdat de eerst noodzakelijke investeringen in ontwatering – kanalen, bruggen en sluizen – te hoog werden.

Rond 1640 kochten een aantal, voornamelijk Amsterdamse heren, die hun (bloed)geld hadden verdiend bij de VOC en de WIC grote stukken land tussen Leek en Veenhuizen. Ook zij begonnen met het aanleggen van afwateringskanalen. Dit wekte de toorn van de stad Groningen, die last kreeg van dat water dat hun kant op stroomde. De spanningen liepen zo hoog op dat Groningen op 2 augustus 1652 een leger stuurden dat de afwateringskanalen weer dichtgooide. Het waterschap Zijlvest en de heer van Nienoord steunden dit.

Door de roerige tijden van de Tachtigjarige Oorlog, het beleg van Groningen en andere schermutselingen werden deze streken vaak het slachtoffer van plunderende legers. Nienoord heeft hier veel schade door ondervonden, maar de heren konden zich door hun verveningen herstellen.

Op mijn speurtochten door Borg en depot vond ik op een verlaten zoldertje een stapel turf en hoe eenvoudig ook, het is wel het begin van de roem van Nienoord waar ik als vrijwilliger een kleine bijdrage aan mag leveren. Daarom is dit hoopje turf een van mijn favorieten.

Sleden uit een Noord-Hollandse collectie

Ondanks de lockdown vanwege het Corona-virus en alle ongemak die daarmee samenhangt, heeft het Nationaal Rijtuigmuseum het afgelopen turbulente jaar 2020 mogen afsluiten met een paar mooie aanwinsten. De belangrijkste is wel de collectie wintergerij van wijlen verzamelaar Barend Cruyff uit Purmerend. Een fraaie dierenslede uit de eerste helft van de 18e eeuw, een Friese schelpslede en maar liefst zeven arretikkers uit verschillende periodes en diverse regio’s in Nederland evenals enig fraai gedecoreerd arrentuig waaronder ook een tuigje bezet met kaurischelpjes. Verder bevindt zich onder de nieuwe aanwinsten een beschilderd achterpaneel van een krompanelen sjeesar, eveneens 18e eeuws.

Barend Cruyff is voor Museum Nienoord geen onbekende naam. In de tijd tussen beide wereldoorlogen handelde hij in diverse zaken waaronder rijtuigen, bakfietsen, kachels en aanverwante zaken. Hij had zijn nering in Purmerend, in de Nieuwstraat en vanaf 1936 aan de Westerstraat, in welke straat tegenwoordig zijn nazaten nog steeds een speelgoedwinkel runnen. Barend Cruyff was een ondernemend man en hij was ook actief als taxateur en veilingmeester.

Al handelend bracht hij een privéverzameling bijeen van rijtuigen en sleden die zijn speciale belangstelling hadden. Zo verwierf hij eveneens de twee bij rijtuigkenners bekende Potsdammer rijtuigen die toebehoord hadden aan de Duitse ex-keizer Wilhelm II, die na de Eerste Wereldoorlog in Nederland asiel aanvroeg en verkreeg (Huis Doorn).

De geschiedenis van deze beide rijtuigen, die zich momenteel in het Rijtuigmuseum in Leek bevinden, kent verschillende nog niet geheel bewezen verhalen, maar één ervan is dat genoemde Barend Cruyff ze in 1943 wist aan te kopen op een moment dat ze nog niet in Nederland waren en dat deze beide Duitse Koninklijke statierijtuigen via het spoor onder een lading bloemkolen naar Nederland zouden zijn gesmokkeld. Via een omweg en omringd met verhalen kwamen beide rijtuigen uiteindelijk in 1957 in Leek terecht. Samen met de bijbehorende kostbare tuigen. De collectie Cruyff is met andere woorden vanaf de oprichting van het Rijtuigmuseum daarmee verbonden.

Maar nog voordat hij zijn dierbare rijtuigen weer van de hand deed, had de inmiddels bejaarde Barend zich ook bekommerd om het voortbestaan van zijn collectie sleden. In 1954 gaat deze naar het Purmerends Museum dat juist enige jaren daarvoor was opgericht en blij was met deze inbreng. Een deel van de sleden was in opslag, een deel kwam in de permanente tentoonstelling van het museum, dat momenteel gevestigd is in het voormalig stadhuis van het Noord-Hollandse Purmerend.

Inmiddels is dit museum voornemens om een belangrijke make-over te maken en daarin past de collectie sleden niet echt, aangezien de enige connectie met de regio het feit is dat Cruyff destijds een ondernemer en verzamelaar in Purmerend was. Begin 2021 zal daarom deze collectie sleden een aanvulling gaan vormen op de bestaande collectie in Leek.

Onder de nieuwe aanwinsten bevindt zich zoals genoemd een dierenslede uit de eerste helft van de 18e eeuw (ca. 1720), voor Nederland heel bijzonder omdat er in Nederland nauwelijks dergelijk erfgoed resteert. Een dierenslede is een slede met kuip in de vorm van een dier, vaak een paard, een leeuw of een zwaan. Maar in al de 17e eeuw kennen we ook dierensleden in de vorm van herten, meerminnen, vissen, monsters; in Frankrijk en Duitsland zijn nog verschillende exemplaren bewaard gebleven. Het moet destijds een vrolijke aanblik hebben gegeven op het ijs, al die Eftelingachtige figuren.

Soms is het zelfs moeilijk om te bepalen om welk dier het gaat, de houtsnijders in de 17e eeuw moesten het vaak doen met vreemd aandoende schetsen en afbeeldingen die zeevaarders meebrachten van ver. Voorbeelden van dieren die ze nog nooit in het echt hadden gezien. De kuip van onze nieuwe 18e eeuwse aanwinst lijkt nog het meest op een draak… of is het toch een paard? Het onderstel is van jonger datum, maar desalnietemin is deze slede een mooie representant van de Hollandse welstand in de 17e/18e eeuw.

Er komt verder een zevental arretikkers naar het noorden. Op zich kent onze collectie inmiddels al veel sleden van dit type, maar toch is de ene arretikker de andere niet. Zo zijn er bijvoorbeeld twee exemplaren met een ronde achterkant. Waar vind je zoiets? Er is een arretikkertje met (originele) deurtjes aan de zijkant, de eerste die we zien. En dan een arretikker met overal afgeronde hoeken en een ovale kuip… fantasie, of Jugendstill-kenmerken? En arretikkers met fraai houtsnijwerk. Een aantal vertoont helaas overschilderingen en goed bedoelde maar slecht uitgevallen schilderestauraties. Maar er is meer dan genoeg authentiek materiaal om hierop verantwoorde restauraties uit te voeren in de toekomst. Verder historisch en fysiek onderzoek moet duidelijkheid geven omtrent herkomst en tijd. De tikkers dateren uit geheel verschillende periodes, van eind 18e eeuw tot begin 20e eeuw.

En dan is er nog die Friese schelpslede van buitengewone afmetingen met als boegbeeld een vergulde ramskop. En tuigage in allerlei verschillende uitvoeringen. Tenslotte de 18e eeuwse beschildering van een achterpaneel van een sjeesar. De rest van het rijtuig is foetsie, ooit in een ver verleden heeft men de achterkant van het rijtuig gescheiden van de rest, afgezaagd. We kunnen alleen maar raden waarom… een verkeersongeval ? Houtwormen? Afdanking? Maar de resterende schildering (Mercurius) met een omlijsting van houtsnijwerk mag er zijn… en: nooit gerestaureerd en in redelijk goede conditie!

Het is goed dat directie en staf van het Purmerends Museum zich hebben gerealiseerd dat dit erfgoed niet op de markt terecht moest komen, maar dat het een betere plek verdient. We zijn hen dan ook zeer dankbaar voor de medewerking en de coulance die ze hebben getoond bij de pogingen om dit erfgoed veilig te stellen voor het Nationaal Rijtuigmuseum.

© 2021 – Jan Zijlstra – conservator Museum Nienoord / Borg en Nationaal Rijtuigmuseum

slede uit Noord-Holland

De Gouden Koe(ts)

Mijn eerste ervaring met het Nationaal Rijtuigmuseum dateert van 1963, toen ik als jongetje van tien met ouders en zusje een bezoekje bracht aan Nienoord. Vanwege het vijfjarig bestaan van het museum had het H.M. Koningin Juliana behaagd om de Gouden Koets een tijdje in bruikleen af te staan en dat trok drommen volk.

Het was echter niet de Gouden Koets die zo zeer indruk op mij maakte – ik vond hem wel sprookjesachtig mooi hoor – maar dat was een gebeurtenis op de terugweg van Leek naar onze woonplaats Zuidbroek. Er was nog geen snelweg A7, wat betekende dat het verkeer zich van Leek via de dorpjes Midwolde, Lettelbert en Oostwold een weg richting Groningen zocht.
We waren de kerk van Midwolde net gepasseerd en na de scherpe bocht naar links zagen we aan de rechterkant in een weiland een tafereeltje dat me nu, bijna 60 jaar later, nog op het netvlies gebrand staat. Daar zat pontificaal midden in het weiland een melkkoe op zijn achterste. Achterpoten gespreid, uier pontificaal zichtbaar…. Ik heb op internet uitgebreid naar een foto gezocht, maar vond alleen getekende stripversies. We hadden thuis melkkoeien, maar dit hadden we geen van allen eerder gezien.

Toen ik in 1980 als ambtenaar culturele zaken bij de gemeente Leek ging werken, kwam ik wederom in aanraking met het Rijtuigmuseum. De statuten schreven voor, dat de burgemeester vanuit zijn/haar functie secretaris van het bestuur moest zijn. Maar aangezien hij/zij het veel te druk met besturen had, was het een ambtenaar die de verslagen moest maken en de correspondentie diende te verzorgen. Dat was ik dus. Ik herinner me de bestuursvergaderingen in het torentje van de borg, waar ik na een veelal gezellige bijeenkomst (met de kraantjespot op tafel en knisperende kandijklontjes in de koffiekommetjes) geheel doorrookt en met waterige rode ogen de vergaderingen verliet. Als enige niet-roker deed de sigarenrook me meer dan me lief was.

In later tijden werd besloten de band tussen museum en gemeente in bestuurlijke zin door te knippen, maar voor het cultureel aanbod aan de basisscholen, met het onderdeel cultureel erfgoed, bleef er toch een nauwe samenwerking bestaan. Bij de rondgang van graaf en gravin Van Ewsum, per koets langs de basisscholen, reed ik vaak per auto voorop om route, tijdschema en voedselvoorziening in de gaten te houden. Op het gebied van beleid, subsidies en zaken betreffende landgoed Nienoord had ik meer dan eens een rol als beleidsmedewerker cultuur. Ook het feit dat de directeur uit hoofde van diens functie in de Culturele Raad Leek zat (waarvan ik coördinator was), hielp mee aan het innig met het museum verbonden zijn.

Rond 2008 begon de (financiële) crisis en moest ook worden bezuinigd op gemeentelijke cultuurtaken. Dit leidde er toe dat ik bij de gemeente Leek een functie kreeg als medewerker communicatie en bestuurszaken. Er werd een “task force” opgezet om het museum van de ondergang proberen te redden, en vanuit de gemeente mocht ik het museum ondersteunen op het gebied van communicatie, pr, donateurszaken, coördinatie van de vrijwilligers, etc. Zo kwam ik onverwacht weer bij het museum binnen.

In 2013 behaagde het H.M. Koningin Beatrix haar troon over te dragen aan haar zoon. En het behaagde Z.M. Koning Willem-Alexander om samen met zijn eega de kennismakingsronde door de Nederlandse provincies in Groningen te beginnen, en wel in Leek. In het diepste geheim – doordat burgemeester Berend Hoekstra op vakantie was, wist ik eerder van de koninklijke plannen dan hij – werden in zeer korte tijd voorbereidingen getroffen om er een onvergetelijke gebeurtenis van te maken. Samen met collega Dick Bronsema (openbare orde en veiligheid) en vele vele vele anderen werd de zonnige ontvangst op 28 mei 2013 een grandioze dag.

Prinsjesdag 2013 naderde en de Provincie Groningen mocht zoals gebruikelijk twee inwoners selecteren, die deze dag van zeer nabij zouden mogen meemaken. Dat waren Dick Bronsema en ik. De koning zou zijn eerste Prinsjesdag meemaken en wij waren er bij. Op het binnenplein van Paleis Noordeinde, als je er voor staat: binnen de hekken, onder de galerij rechts. En we zaten ook nog op de eerste rij! We zagen dus van nabij de Gouden Koets voorrijden, het koninklijk paar instappen en vlak voor onze neus wegrijden naar de Ridderzaal. Vervolgens togen wij naar binnen om de troonrede op een scherm te volgen, ondertussen genietend van een eenvoudig belegd kadetje ham of kaas, een krentenbol (wel op een Wedgewood bordje trouwens) en een bekertje karnemelk.

Daarna gingen we weer naar buiten om de terugkeer van het vorstenpaar te aanschouwen. De Gouden Koets reed ons bijna letterlijk over de schoenen en Majesteit keek ons recht in de ogen. Dat moet voor hem een onvergetelijke gebeurtenis geweest zijn, net als voor ons.
Het was de enige keer, dat hij de Gouden Koets kon gebruiken, omdat deze daarna in een langjarige restauratie terecht kwam. Of de koets, waarop wat afbeeldingen staan die in het huidige tijdsgewricht nogal wat protest en emotie oproepen, ooit nog weer de straat op zal gaan, is de vraag. Velen roepen, dat ie maar in een museum gezet moet worden.
Nou, daar heeft het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek nog wel een plekje voor. Laat de bezoekers maar komen. Dan werk ik er, nu als vrijwilliger bij Museum Nienoord, graag aan mee om iedereen een onvergetelijk bezoek te bezorgen.
En Bertha 38 wil misschien best nog eens op haar achterwerk gaan zitten in Midwolde…

© 2020 – Jur Engels – vrijwilliger bij Museum Nienoord

Gouden Koets in Leek 1963
prinsjesdag 2013 Gouden Koets

Arrenslee of narrenslee?

In het depot van het Nationaal Rijtuigmuseum bevinden zich zo’n 60 sleden.

De simpelste zijn de baksleden, in het noorden looikes genoemd, gewoonlijk getrokken door één paard, een enkele keer door een hond. Looikes werden gebruikt om melkbussen op te halen, kinderen naar school te brengen en om boodschappen te doen.

Er staan ook meerdere arrentikkers, mooi beschilderde kleine sleetjes, soms uit Friesland, die werden voortgetrokken door één paard en geschikt voor één of twee personen. Op de foto onderaan een arrentikker uit het Gooi.

En dan natuurlijk de arrensleden.
Maar waar komt die naam vandaan? Die komt van het woord narrenslee. In vroeger tijd hadden narren belletjes aan hun puntmuts, polsen en enkels. De belletjes aan de riemen van de paarden voor de slede deden daar aan denken. Die belletjes gaven aan dat er een slee aankwam, want op het ijs en in de sneeuw hoor je paarden en een slee niet aankomen. Later is in de volksmond de N weggevallen, misschien is die wel door het ijs gezakt.
Vrouwen en kinderen zaten gewoonlijk in de slee terwijl de man, die ook het paard mende, achterop zat of stond. Mocht het nodig zijn dan kon hij op de remsporen drukken, want de meeste sleden hadden een rem. Eén van de oudste sleden in het depot is een Dianaslede uit 1760 (foto). Koning Willem 1 schonk deze, volgens overlevering, aan zijn maîtresse. De bekleding is versleten en het goud glinstert niet meer; dat duidt erop dat deze Dianaslede veel gebruikt is.

© 2020 – Joyce Haarman & Paulien Andriessen

Een lijkwagen met of zonder krans

Iedere gemeente had vroeger zijn eigen lijkwagen. In de arme streken waren dat simpele rijtuigen, maar in de rijke gemeenten waren er ook wel versieringen op het rijtuig aangebracht. Sommige wagens hadden haken aan de zijkant, waaraan men de rouwkransen kon ophangen. Op lijkwagens in katholieke gemeenten stond bovenop een kruis.

De dubbeldekker in het Rijtuigmuseum stond gewoonlijk geparkeerd bij een ziekenhuis. Als er vier personen uit dezelfde streek waren overleden, konden die tezamen naar huis gebracht worden. De haken aan de zijkant ontbreken aan deze wagen, omdat van het ziekenhuis naar huis geen kransen mee vervoerd werden.

Hoe werd een lijkkist in de wagen gezet? Bij de achterladers werkt dat net als bij de huidige lijkauto’s: de kist wordt aan de achterkant in de wagen geschoven. Maar er zijn ook wagens met een zijlader. In het midden van zo’n lijkwagen zit een draaiplateau. De kist wordt er in geschoven en dan langzaam gedraaid. Rondom de kist worden paaltjes geplaatst zodat de kist stevig vast staat.

Als bezoekers van het museum de kinderlijkkoets zien staan, schrikken ze vaak even. Het is confronterend. Helaas gingen er vroeger veel meer kinderen dood dan tegenwoordig. Het lijkkistje staat onder de bok, waardoor het lijkt of de koetsier boven op het kistje zit. Zo kon de familie – samen met het ondergeschoven kindje – in de lijkwagen meerijden (1e foto)

2e foto: Lijkwagen uit Odoorn (1972)

© 2020 – Joyce Haarman & Paulien Andriessen

Sjezen.. vanuit je stoel

Sjezen is lekker hard rijden, denkt u dan. Maar nee, dat bedoelen we niet. Als u in het Nationaal Rijtuig Museum meegaat met een rondleiding naar het depot, dan ziet u aan uw linkerkant een aantal tweewielige rijtuigen staan. Dat zijn sjezen. Met grote wielen, zodat ze hard kunnen rijden. Maar waarom heet zo’n rijtuig dan een sjees? Het is een leenwoord uit het Frans. Chaise is een stoel, een stoel op wielen in dit geval, waar je lekker op kunt zitten.

In de achttiende eeuw hadden de wat rijkere boeren een paard. Daarom bestonden er paardenmarkten. De boerenzonen gingen wedstrijden rijden om de paarden te testen. Daar gebruikten ze de sjees voor. De plaatselijke winkeliers boden de winnaars mooie prijzen aan.

De rijtuigen in het Nationaal Rijtuig Museum zijn nogal verschillend: er zijn heel sobere uitvoeringen, maar ook rijk versierde. Let u ook eens op de sjezen met veldspoor, waar de paarden niet in het midden voor lopen. Dat is handig, omdat paarden graag “in het spoor” lopen, het spoor van de wielen en dus niet op het heuveltje in het midden. Bovendien was het voor de mannen, die de paarden menden, ook plezierig aan de linkerkant te zitten. Zo konden zij langs het paard in de verte kijken, om te zien of er geen obstakels op de weg waren.

U zult ook zien dat alle stoeltjes aan de rechterkant dicht zijn. Dat is de plaats voor de vrouwen die meerijden. De dichte sjeesbakken zorgen er voor dat de lange rokken van de vrouwen niet tussen de wielen komen. In vroeger tijd waren er immers nog geen betonnen of geasfalteerde wegen. Men reed over zandwegen die in natte tijden nogal wat viezigheid veroorzaakten. Zo bleven de rokken netjes en schoon, tijdens het rijden.

© 2020 – Joyce Haarman & Paulien Andriessen

Afbeelding: “Le droit du Pont….” (Otto Eerelman)