Reizen van Groningen naar elders

Het onlangs hier geplaatste reisverslagje van een een klein meisje  (In een rijtuigje), heeft geleid tot enkele binnenkomende vragen, zoals hoe groot het beschreven rijtuig dan eigenlijk wel was, hoe lang een reis duurde in die tijd…. bijvoorbeeld van Groningen naar  de hoofdstad, het verre Amsterdam.

Het reisverslagje dateert waarschijnlijk uit het midden van de 19e eeuw, misschien iets later, en zoals daar reeds gezegd, voltrekt het verhaal zich ergens in Noord-Nederland.

Hoe zag een reis rond 1860 van Groningen naar elders er uit?
Op de  kaart van Diligencelijnen 1826-1864  staan lijntjes Groningen-Meppel-Zwolle en ook Leeuwarden-Meppel-Zwolle, juist zoals de huidige bestaande spoorverbindingen.
Op deze lijnen reden verschillende concurrerende ondernemingen, waaronder Postwagenonderneming Concordia en de Koninklijke Paardenposterij, welke laatste onderneming  in de Franse tijd was opgericht  door Lodewijk Napoleon, naar Frans model.

De in een eveneens hier eerder gepubliceerd stukje werd Van Gend & Loos al genoemd. De diligences van deze overbekende onderneming vervingen rond 1850 de oude postkoetsen op de lijnen van en naar het Noorden. Zij wisten zich te onderscheiden van de eerdere postwagens door dienstbetoon, punctualiteit en een (relatief) snellere reistijd. Ook waren de diligences beter geveerd, waardoor er sprake kon zijn van enige geriefelijkheid.

De diligences van Van Gend & Loos waren geel met zwart geschilderd, zwaar gebouwd en werden getrokken door drie paarden, soms zelfs vier. De grote logge rijtuigkasten die op riemen hingen waren verdeeld in twee compartimenten. Het voorste gedeelte  werd  aangeduid als “de coupé”,  een gewilde plek voor 3 personen. Het grootste gedeelte van de rijtuigkast  was daarentegen een ruimte met 2 of 3 banken voor de overige passagiers. Aldus konden er zo’n 9 tot 12 passagiers mee, een extra passagier kon eventueel plaatsnemen op de bok, tussen koetsier en conducteur  (het meisje in het reisverslag spreekt over een postiljon). De postiljon-conducteur was de persoon die alles moest regelen, bij alle pleisterplaatsen onderweg het sein tot vertrek moest geven en de aankomst steeds moest aankondigen door een vrolijk deuntje op zijn trompet te spelen. Men zat veelal zeer dicht opeengepakt en er was verder geen onderscheid in sociale klasse, zoals later wel bestond in het reizen per ijzeren spoorweg. Er bestond géén verbod op roken en drinken onderweg, hetgeen soms de nodige irritatie veroorzaakte. Om koude voeten tegen te gaan werd vaak los stro op de vloer van het rijtuig gestrooid. Aankomst bij een pleisterplaats (“een post”) werd dan ook meestal gezien als een welkome verademing van het reizen.

Wilde men vanuit Groningen naar Amsterdam reizen, dan duurde dit in het midden van de 19e eeuw per (bovenbeschreven) diligence over land een etmaal. Via Zwolle en Utrecht. Erg snel als je bedenkt dat eenzelfde reis rond 1660 nog ongeveer 65 uren duurde… In Groningen vertrok de diligence iedere ochtend vanaf het kantoor van de firma Van Gend & Loos in de Herestraat  (ongeveer waar tegenwoordig de Hema is gesitueerd). Voor een plekje in de coupé moest lang van tevoren gereserveerd worden.  De overige zitplaatsen werden verkocht volgens het principe “ wie het eerst komt….”, en waren genummerd.
Je kon ook een andere route nemen, namelijk per boot over de Zuiderzee. Iedere avond om 23:00 uur vertrok er vanaf de Grote Markt in Groningen  (Hotel de Doelen,  het bestaat nog steeds!)  een diligence naar Harlingen, waar je arriveerde rond 09:00 uur de volgende ochtend. Daar nam je de Stoomlijndienst naar Amsterdam, waar je in de vroege avond arriveerde. Sneller dus en geriefelijker en ook goedkoper!
Een andere mogelijkheid (vanaf 1861) was om ’s avonds eveneens op de Grote Markt de diligence Groningen-Heerenveen-Lemmer te nemen en vervolgens per Stoomveerdienst  de Zuiderzee over te steken.

De goedkoopste variant bestond in het reizen per diligence van Groningen naar Assen, waar je aansluiting had op de trekschuit naar Meppel. Deze reis duurde langer en maakte overnachten in Meppel noodzakelijk.  Een volgende dag kon dan in Zwartsluis de veerboot naar Amsterdam worden genomen.
Wie vanuit Groningen per diligence niet  richting  Amsterdam, Antwerpen of Parijs wilde reizen maar meer oostwaarts, moest toch eerst naar het zuiden afreizen: reeds in 1828 had Van Gend & Loos een licentie gekregen om lijndiensten van Amsterdam op Arnhem en Zutphen te openen, via Utrecht. In Wageningen en Zutphen vond men aansluiting naar Kleef en vandaar verder met de Pruisische sneldiensten naar o.a Osnabruck, Hamburg, Berlijn, Hannover en zo verder.
Natuurlijk kwamen er mettertijd steeds meer mogelijkheden om van Groningen naar elders te reizen en ook werd het wegennet uitgebreider en beter van kwaliteit.
De eerste treinverbinding  Leeuwarden-Zwolle opende in 1868, het traject Groningen-Meppel in 1870.  Dat was het begin van het einde voor de diligence. 

© 2020 – Jan Zijlstra – conservator Museum Nienoord; Borg en Nationaal Rijtuigmuseum  

Boerenwagen, je kunt er alle kanten mee op

Nee, het is niet het mooiste rijtuig van het Nationaal Rijtuig Museum, maar bijzonder is het wel. Met een boerenwagen kon je werkelijk alle kanten op. Men gebruikte boerenwagens niet alleen op het land voor het mesten en het hooien, maar ook bij het rouwen en het trouwen en om er mee naar de kerk en op familiebezoek te gaan.

De boerenwagen bestaat uit veel kleine en grote onderdelen en kan vaak helemaal uit elkaar genomen worden. In de herfst, als het werk op het land gedaan was, kon de boer hem daardoor gemakkelijk schoonmaken en repareren. Daarna zette hij hem in een hoekje van de stal of tegen de muur in de schuur. Sommige boerenwagens konden ook langer gemaakt worden. Als je de pinnen uit de twee balken onder de bak losmaakt, de balken verder uit elkaar trekt en dan de pinnen weer bevestigt, heb je een veel langere wagen. Dat is handig, want daarmee kunnen lange boomstammen vervoerd worden.

Op zon- en feestdagen ging de boerenfamilie in zondagse kledij naar de kerk en aansluitend op familiebezoek. Als dat een eind uit de buurt was, werd de boerenwagen van stal gehaald. Met een bankje, geplaatst in de grote bak, kon het hele gezin meerijden.

Als er een bruiloft te vieren was, werd de wagen keurig netjes schoongemaakt en versierd. Met bloemen, met houtsnijwerk of nog andere feestelijke attributen. Tenslotte werd er een bankje in de grote bak geplaats voor het bruidspaar en klaar was de trouwwagen. Het was een hele eer voor de vader van de bruid als hij de wagen zelf mocht mennen. En dan de paarden beslist niet op hol laten slaan!

Voor begrafenissen werd de boerenwagen veranderd in een plechtige rouwwagen. De wagen en ook de paarden werden zwart gemaakt door er zwarte kleden over heen te hangen. Vroeger had de kleur zwart een heel andere betekenis dan tegenwoordig. Als je terugkwam van een begrafenis en de stal in wilde rijden, dan konden de demonen of de duivel de weg niet vinden als alles zwart was. Zo kon men de demonen buiten de deur te houden. Later heeft men kleur zwart tot kleur van de rouw bestempeld.

© 2020 – Joyce Haarman & Paulien Andriessen

In een rijtuigje

Vóórdat de spoorwegen hun intrede deden (in Nederland sinds 1839) was de reiziger aangewezen op de postkoets, tenzij hij of zij genoeg geld had om zelf een geschikt rijtuig te bezitten dan wel er een te huren. Postkoetsen bestonden er in verschillende vormen en afmetingen en op de “grotere lijnen” was dit de diligence, de ‘sneldienst’ van weleer, want in het Frans betekent het woord diligence ‘ijver’ of ‘haast’. Deze postkoetsen reden van post naar post, dat waren pleisterplaatsen waar de paarden ververst konden worden en de passagiers even konden bijkomen van het gehots en gebots.

Al in de 17e eeuw bestond er een uitgebreid Europees netwerk van verbindingen. Ook in Nederland. Daarover later.

In het archief van ons Nationaal Rijtuigmuseum vond ik een getypt vel papier met onderstaand reisverslagje uit een tijd dat je nog wél gezellig opeengepakt mocht reizen met het openbaar vervoer. Het speelt zich af in de 60-er jaren van de 19de eeuw, ergens in het noorden of oosten van Nederland, en het gaat hier om een grotere postkoets. De spelling is enigszins aangepast aan onze tijd:

Moeder had gereserveerd in de betere klasse, welke wij geheel voor ons zelf hadden, daarin lag tegen koude voeten een flinke laag stro en hooi. Moeder liet verschillende kruiken warm water plaatsen voor de kou. Er liepen vier paarden voor onze diligence. Op de bok klom vlak voor ons vertrek een koetsier, en tot onze verrukking een postiljon, die voor de bezorging der brieven moest zorgen alsmede voor het welzijn der passagiers. Hij blies bij elke tol, brug en herberg een vrolijk deuntje, wat ons een groot genoegen en afleiding bezorgde. Er werden dan ook hier en daar brieven of pakjes afgegeven of in ontvangst genomen en passagiers in en uit gelaten. Boven op de wagen waren de kisten en de koffers vastgesjord, en met een groot zwart zeil afgedekt. Op verschillende plaatsen werd van paarden gewisseld, en was men ruim in de gelegenheid om in de herberg enig voedsel of drinken tot zich te nemen, alsmede zich een stoelgang te veroorloven.
Als er dan desondanks toch somtijds voor mij door moeder aan het raam moest worden geklopt of geroepen, en dat gebeurde meestal ‘s nachts met geen ander licht als de sterren en die der diligence, dan werd er stilgehouden. De passagiers in de wagen die wakker waren gebleven, keken door het raam vanwaar het oponthoud, en zagen dan de postiljon van zijn verheven zetel afstijgen, met aan de voeten gevoerde klompen voor de kou en gekleed in een grote jas met bonten kraag, om te horen zeggen tegen mij, “Kom maar mien lutje, ’k zal die wel helpen”, en zette mij dan aan de kant van de weg, of in het gras, hetgeen dan vaak ook hoognodig was, maar bang was ik niet.
Ook herinner ik mij dat een Rooms Katholieke geestelijke onderweg bij ons in de coupé kwam, omdat in de wagen geen plaats meer was, en moeder er geen bezwaar tegen had dat een zo hooggeplaatste bij ons kwam zitten. Hij zat, na de vele burgerlijke plichtplegingen tegen moeder en mij, in zijn brevier te lezen en was daarbij ingedommeld. Ik zat ook een beetje in verlegenheid vanwege hoge nood, en gaf dat mijn moeder te kennen. Het vroor dat het kraakte, met een ijzige jachtsneeuw, zodat moeder er tegenop zag mij buiten te laten, maar het moest beslist verzekerde ik moeder, maar het was maar een kleintje. Nu dat mocht dan, heel zachtjes en heel netjes, bij moeder in een hoekje in het stroo. Wel was ik heel snel klaar, en de pastoor had niets gemerkt, of hield zich stil, dat weet ik niet zeker.

© 2020 – Jan Zijlstra – conservator Museum Nienoord; Borg en Nationaal Rijtuigmuseum

De Omnibus van Stanislas Baudry

Voor mijn huis passeert gemiddeld om de vijf minuten een bus, momenteel merendeels verlaten en leeg. In de bus zit een buschauffeur en die rijdt naar het busstation, waar alle buslijnen samenkomen. Bus? Raar woord eigenlijk, als je erover gaat nadenken.

Het woord bus (als middel van OV dan, want een beschuitbus is weer iets heel anders) is eigenlijk de uitgang van het Latijnse woord Omnibus. Omni betekent “allen”, en als geheel betekent omnibus dan zoveel als “voor allen”. Hiermee hebben we natuurlijk al een associatie met ons idee van Openbaar Vervoer.
In de 19e eeuw was het woord omnibus nog algemeen in gebruik. Er bestonden verschillende typen omnibus, groot en klein, maar daarover een andere keer. De Omnibus waarover het hier gaat was een type rijtuig voor publiek vervoer dat de verbinding onderhield tussen bepaalde plaatsen in een stedelijk gebied, of bijvoorbeeld de verbinding tussen het centrum van een grote stad met zijn spoorwegstation (die vanaf ca. 1830 overal aan de rand van steden werden gebouwd). Ook in Nederland was de paardenomnibus een veelgebruikt vervoermiddel tot het langzaam maar zeker vanaf 1864 (eerste tramlijn in Scheveningen) werd verdrongen door de paardentram. In het Nationaal Rijtuigmuseum staat één van de drie in ons land overgebleven paardenomnibussen, de stadsomnibus van de Amsterdamsche Omnibus maatschappij.

Maar even terug naar de oorsprong van het woord “omnibus”. Daartoe moeten we naar de Franse stad Nantes. In Richebourg, een buitenwijk van Nantes, was een zekere Stanislas Baudry (1777-1830) in de jaren 20 van de 19e eeuw een graanmaalderij begonnen die niet op wind-of waterkracht werkte, maar al een heuse stoommachine gebruikte. De “pompe a feu de Richebourg”, zoals de stoommachine werd genoemd, produceerde naast meel ook erg veel heet water. In een zakelijke poging om ook dit bijproduct rendabel te maken liet Baudry een openbaar badhuis bouwen en om clientèle vanuit het centrum van Nantes naar zijn baden te lokken, richtte hij een vaste lijndienst op tussen la Place du Port-aux-Vins en Richebourg. Gratuit ofwel gratis en voor niets.

Al snel werd duidelijk dat de bewoners maar al te graag van dit gratis vervoer gebruik maakten, zonder de baden te bezoeken. Baudry besloot zijn maalderij en het badhuis te verkopen en begon in 1826 een netwerk van openbaar vervoer in Nantes op te zetten. Hij begon met 2 lijnen en 2 rijtuigen en zijn Société droeg de naam “Dame Blanche”, hetgeen ook met grote letters op de witte rijtuigen stond geschreven. Vanaf het begin was de onderneming winstgevend en de firma opende al snel ook in Parijs, Bordeaux en Lyon vestigingen.

Maar die eerste gratis lijndienst naar de baden, de “bains de Richebourg”, had al snel de bijnaam “omnibus” gekregen. Waarom? Het eindpunt van deze lijn was gelegen voor het pand van de firma Omnès, een chapellier ofwel hoedenmaker. Het enorme uithangbord van de firma droeg de ietwat vreemde en niet voor iedereen begrijpelijke Latijnse tekst: Omnès omnibus. “Omnès is ook Latijns en betekent “alles”. Vrij vertaald was de boodschap dus: “wij hebben alles voor een ieder”.

Mensen die van de lijn gebruik maakten zeiden al spoedig, dat ze “naar omnibus” gingen… Dit bracht de zakelijk ingestelde Baudry op een idee, en toen hij in 1828 ook in Parijs een Openbaar Vervoersonderneming begon, noemde hij deze: “Entreprise Générale de l`Omnibus”. Voilá !

Intussen zijn we bijna 200 jaar later en het woord omnibus wordt niet meer gebruikt als aanduiding voor een vervoermiddel. Toen er in het begin van de 20e eeuw gemotoriseerd Openbaar Vervoer opkwam, werd omnibus tot autobus en dit is inmiddels in het algemeen spraakgebruik verkort tot “bus”.

© 2020 – Jan Zijlstra – conservator Museum Nienoord; Borg en Nationaal Rijtuigmuseum